Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Daleth.] De tong van het zoogkind kleeft aan zijn gehemelte [11]van dorst; de kinderkens eisen [12]brood, er is niemand, die [het] hun [13]mededeelt. 11. Omdat zijner moeder borsten droog en zonder melk zijn. 12. Dat is, spijs, gelijk boven hfdst.1 vs.11. 13. Zie Jes.58:7, van de betekenis van het Hebreeuwse woord. Hier is de zin: Niemand deelt den kinderen brood mede, doordien zij het zelf niet hebben, en derhalve moeten de kleine kinderen van honger en van dorst vergaan.